Sint Nicolaasgasthuis of Anthoniusgasthuis of Leprozenhuis

Het Sint Nicolaasgasthuis of Leprozenhuis was ruim buiten de stad gelegen aan de Sint Anthoniesdijk, op de plaats waar nu het Mr. Visserplein is. Het is gesticht vóór 1388, toen het voor 't eerst als Sint Anthonisgasthuis genoemd werd van het Sint Anthonisgilde der snijders, droogscheerders en lakenkooplieden, wat een omvangrijk en daardoor rijk gilde was.

In 1402 valt de naam "Synte Niclaes gasthuus" voor 't eerst. Begonnen als proveniershuis (betalende kostgangers) voor mogelijk de eigen gildeleden kreeg het bij stadsuitbreidingen de besmettelijke zieken toegeschoven van gasthuizen die binnen de stadsmuren terechtgekomen waren, zoals het Sint Jorisgasthuis in 1480. Tot het door de stadsuitbreiding van 1593 zelf binnen de stad kwam te liggen en de zieken ook van hier verhuisden; eerst naar het noodpesthuis (1617 - een leegstaande ijzergieterij) en in 1635 naar het nieuw gebouwde pesthuis of liever: Buitengasthuis, beiden aan de Overtoomsevaart.

Het gasthuis herbergde toen een mix van zwakzinnigen en proveniers maar werd in 1697 uitsluitend proveniershuis dat tot 1866 heeft bestaan. Toen het complex helemaal ingebouwd raakte kwam er een poort in de Lazarussteeg tussen Jodenbreestraat en Houtgracht. De poort werd gesloopt voor het Mr. Visserplein, maar na de opknapbeurt van de Nieuwmarktbuurt opnieuw opgericht aan de Sint Antoniesluis.

In 1859 besloot de stad het complex te slopen en een andere bestemming te geven. Door de halstarrigheid van één enkele provenierster, die elke regeling weigerde, duurde het tot 1865 voor er gesloopt kon worden. Na de sloop verrezen op die plek het politiebureau J.D. Meijerplein en het physiologisch laboratorium, die met de aanleg van het Mr. Visserplein eveneens verdwenen.

Straatnamen als Lazarussteeg en Leprozengracht zijn door hun onsmakelijkheid uit het register verdwenen. De eerste verdween voor het Mr. Visserplein en de laatste is gedempt en heet nu Waterlooplein. Lepralijders, of zoals de Amsterdammer ze toen noemde: leprozen, mochten zich niet zomaar op straat begeven. Als ze dat al mochten hadden zij een klepper bij zich om de weggebruikers te waarschuwen. Eens per jaar, op Koppermaandag, mochten zij in optocht door de stad geld ophalen voor het gasthuis.

Er is veel gegist naar de oorsprong van de benamingen 'Sint Anthonies' in dit gedeelte van de stad. Het meest voor de hand ligt toch de veronderstelling dat deze ontstaan zijn uit een vestiging van de hospitaalorde der Antonieten. Deze kloosterorde, de eerste in Europa (4e eeuw), dankte zijn succes aan het vinden van een remedie tegen het Sint-Anthoniesvuur ofwel ergotisme. Die ziekte werd veroorzaakt door het eten van voedsel (brood, brei) dat gemaakt was van beschimmeld graan, meestal rogge. De gevolgen waren stremming van de bloedcirculatie, gangreen en ten slotte de dood. De remedie bestond uit het weglaten van rogge uit het dieet, het drinken van wijn (vaatverwijding) en lichaamsbeweging.

De orde bouwde niet zo zeer een klooster, de hoofdmoot was altijd een hospitaal. Daarin werden, behalve de lijders aan eerdergenoemd anthoniesvuur, ook lepralijders verpleegd. De orde raakte over zijn hoogtepunt heen voordat Amsterdam zich tot stad ontwikkelde. Wat bleef was het hospitaal dat verder door een broederschap werd bestierd.